19 jan 2018 - Gent Bosse Provoost

Bart Meuleman: Wat betekent Matisklo precies?

Bosse Provoost: Het is een woord dat voorkomt in een verhaal van Primo Levi. Dat gaat over pogingen van de drie jaar oude Hurbinek om toegang te verkrijgen tot de taal. Het is het eerste en enige woord, zelfgemaakt, dat hij sprak kort voordat hij stierf in de nasleep van de bevrijding van Auschwitz’.

Bart: Betekent dit dat er in gesproken zal worden, in tegenstelling tot je vorige voorstellingen? 

Bosse: Ja, maar het zal geen gewone dialoog zijn. Ook geen ongewone trouwens, er zal zo goed als geen wederzijdse interactie zijn tussen de spelers. Ik ga werken met een late poëziebundel van Paul Celan, Atemwende (Ademkeer, 1967). 
Daar klinkt de hoop in door dat met de brokstukken van de taal die we collectief verloren hebben, nieuwe taal en dus ook nieuwe werkelijkheid gemaakt kan worden. Eigenlijk gaat die poëzie over wat er al dan niet mogelijk is met taal. Bij momenten slaagt ze erin om te getuigen ‘vanuit de binnenkant’ van wat zich wezenlijk buiten of voorbij de taal bevindt. Een wereld lang voor of ver voorbij de mens, een spreken vanuit het dood-zijn... 


Bart: Levi en Celan zijn, elk op hun manier, bezig met de vraag hoe het mogelijk is te leven na de Holocaust? Levi als overlever van de kampen, Celan als kind van door de nazi’s vermoorde Joodse ouders. Waarom is de Holocaust voor jou zo belangrijk? 

Bosse: Voor mij is Auschwitz een dwingend ijkpunt. Al onze fundamenten van moraliteit en menselijkheid kun je er aan aftoetsen, en dan moet je haast concluderen dat het schijnfundamenten zijn. Als ik Primo Levi lees, maar bv. ook Imre Kertész, voel ik een dwingend appèl tot een misschien wel tot mislukken gedoemde ‘existentiële ontmoeting met de geschiedenis’. In elk geval, hun teksten getuigen voor mij vanuit de binnenkant van een proces van ontmenselijking. Ze dwingen mij misschien zelfs na te denken over wat het betekent ‘mens te zijn’ wanneer de vanzelfsprekendheid daarvan komt te vervallen. De vraag ‘is dit een mens?’ staat centraal in mijn zoektocht naar manieren om een acteur als schijnbaar half-menselijke figuur te laten aantreden. Het is trouwens niet moeilijk om hedendaagse ‘randfiguren’ te bedenken die deze vraag levend houden. 

Bart: Hoe kan theater eruitzien dat zich dat aan dergelijke kwesties wil wagen? 

Bosse: Ik ben op zoek naar een ‘Theater van Onderprikkeling’, waarin sensuele abstractie hand in hand gaat met minimalisme en absurditeit. Ik wil met ritme tijd zichtbaar maken, en met licht ruimte. Mijn theater heeft aandacht voor de leegte, neemt de leegte zelfs als fundament, waardoor wat er wel is, een verhoogde of ongewone aandacht krijgt. Maar tegelijk wordt mijn werk denk ik ook getypeerd door een vreemdsoortige lichtheid, humor of zelfrelativering.

Bart: Kan je dat concreet maken voor Matisklo, voor zover dat nu al mogelijk is?

Bosse: Wat de omgang met Celan betreft, daarin is het ritme, de pauzes tussen de woorden van groot belang. Iedere pauze bepaalt mee de associaties die bij een toeschouwer worden opgeroepen, het zijn ‘zwangere’ stiltes. En samen met visueel kunstenaars Max Pairon en Ezra Veldhuis ga ik een aantal zeer radicale kostuums ontwerpen, gemaakt uit verschillende materialen waar sporen van het menselijke figuur in zijn achtergebleven. Ik wil in grote mate de materialen van die kostuums laten spreken. Wat heeft bijvoorbeeld een kartonnen lichaam dat nat wordt ons te vertellen? Of wat zegt ons de ‘stomme’, ‘dode’ eerlijkheid van steengruis? Dat is een heel ander verbeeldingsregister dan alles wat een acteur doet. 

Bart: Je zou kunnen zeggen dat er in jouw voorstellingen steeds ‘iets ontbreekt’.

Bosse: Er moét volgens mij ook steeds iets ontbreken. Dat weerhoudt er ons van een compleet beeld of inzicht te krijgen. En hoewel ik de toeschouwer volledige klaarheid wil ontzeggen, zit er een grote generositeit in de abstractie die ik beoog. Het speels, nieuwsgierig of argwanend omgaan met het raadselachtige of abstracte ‘tekensysteem’ dat een theatervoorstelling is, kan voor een aanscherping van het denken zorgen, omdat ook de werkelijkheid benaderd kan worden als een kluwen van tekens. Ik probeer overigens in mijn werk eerder een toeschouwer dan een publiek aan te spreken. Individuele reflectie, verbeelding en onzekerheid wegen voor mij sterker door dan de vorming van een tijdelijke gemeenschap. 

(schriftelijk interview)

← Ga terug