15 mei 2017 - Orgelstraat, Antwerpen Timeau De Keyser

Bart Meuleman: Wanneer kreeg jij interesse om met theater bezig te zijn?

Timeau De Keyser: Ik heb altijd gezegd dat ik dat ging doen. Ik verkleedde mij, ik regisseerde mijn zus en mijn nichtje en ik maakte filmpjes met een kartonnen doos. Ik verkleedde mij ook graag als meisje. Mijn tante en mijn mama mochten mij opmaken. Dan liep ik als een meisje door het huis en mijn grootmoeder zei eens: “Misschien moet hij naar de toneelles?” Zo ben ik bij de Kopergietery terechtgekomen.

Je hoort vaak dat mensen er zijn ingerold. Ik niet, ik had alles uitgeplozen.

Bart: Hoe oud was je toen?

Timeau: Heel jong, acht of negen. Bij de allerkleinsten. Mijn papa is elektricien, net zoals mijn nonkel, zij waren als kind altijd met legotechnics bezig. Technisch speelgoed dat ik dus ‘erfde’. Ik dacht: ah, dat moet ik ook doen, ik moet handig zijn, met technische dingen bezig zijn. Maar het kostte mij superveel energie. Met toneel bezig zijn of mij verkleden kostte mij geen energie, dat ging vanzelf. En de toneeljuffen zeiden altijd dat ik het goed kon, wat ook helpt.

Bart: Wanneer dacht je eraan toneelschool te gaan doen?

Timeau: Vanaf het tweede middelbaar. Ik was er compleet op gefocust. Dan ben ik dictie beginnen doen, want ik sprak nogal met een accent. Geweldig mislukt. Vier jaar dictie voor die toneelschool en op de toneelschool nog steeds gebuisd voor spraak. Ik wilde ook alle films en toneelstukken zien om voorbereid te zijn.

Bart: Als je het over de toneelschool hebt, spreek je over KASK?

Timeau: Ja. Je hoort vaak dat mensen er zijn ingerold. Ik niet, ik had alles uitgeplozen. Eerst dacht ik naar Antwerpen te gaan. Het laatste jaar ben ik dan toch van gedacht veranderd. Ik hoorde Jan Steen en Sam Bogaerts spreken en ik dacht: misschien moet ik toch op deze boot springen.

Bart: Had jij veel steun thuis? Was er veel cultuur bij jullie thuis?

Timeau: Ik ben van jongs af aan mee naar de werf gegaan met de camionette van mijn papa. Maar als ik een boek wilde, dan zei mijn papa: “Kom, we gaan naar de boekenwinkel”, en dan kocht hij alles voor mij. Ik wilde een keer iets over Shakespeare lezen, hij kwam thuis met de integrale Courteaux-collectie. Ik was toen misschien zestien. Dus enerzijds die generositeit, anderzijds dat werken op die werven. Als het mij niet zou lukken als acteur, kon ik nog altijd in de bouw gaan werken. Mijn ouders hebben mij altijd enorm gesteund. Zelfs bij mijn raarste, onbegrijpelijkste dingen kwamen ze drie keer kijken en sleurden ze hun vrienden mee.

Bart: Hoe was dat eerste jaar op het KASK?

Timeau: Moeilijk, omdat ik zoals ik al zei, minder ‘blanco’ was dan anderen. Ik had al heel goed uitgestippeld hoe ik mijn dromen ging waarmaken en hoe ik ervoor ging vechten. Dan kom je bij Jan en Sam – naar wie ik erg opkeek – en die zeiden: “Je bedenkt alles, je weet zo goed wat je doet dat je niet in het hier-en-nu bent.” Het hier-en-nu, voor je begrijpt wat dat is... Dat is een proces dat je door moet en dat was heel verwarrend. Ook als het ging over spelen. Ik kon best goed uit de voeten met tekst, maar ik speelde eigenlijk clichés. Jan en Sam confronteerden me daarmee. Het einde van het eerste jaar is dat omgeslagen.

Bart: Wat deed je op het einde van dat eerste jaar?

Timeau: Meer foert zeggen.

Bart: Wanneer duiken de mensen op met wie je later zo nauw bent gaan samenwerken?

Timeau: Ruben Desiere, Rasmus Van Heddeghem en Pieter Dumoulin had ik op de middelbare school leren kennen. Simon De Winne en Hans Mortelmans leerde ik kennen op het KASK. Ik dacht: die zijn goed, daar moet ik eens iets mee maken. Dat deden we ook en we werden geselecteerd voor Theater aan Zee.

Bart: Welke voorstelling was dat?

Timeau: Paard: een musical (2009). De eerste van onze reeks Paard-voorstellingen.

We waren anti-hip.

Bart: Hoe oud was je toen?

Timeau: 19.

Bart: Toen beslisten Simon, Hans en jij om ‘Tibaldus en andere hoeren’ op te richten?

Timeau: Ja. Een paar jaar geleden hebben we dan toch maar onze naam naar ‘Tibaldus’ veranderd. Dat bespaarde de bankdirecteur bij wie we onze rekening hadden een rood hoofd. Een jaar na Paard: een musical hebben we Paard: een opera (2010) gemaakt. Dat was ons derdejaarsproject. Dat liep weer goed. In dat derde jaar is ieders rol binnen Tibaldus steeds duidelijker geworden. Vanaf Paard: een opera speelde ik zelf niet meer mee. Er werkte twintig man mee, dus moest er gewoon iemand zijn die keek en aan iedereen zei waar hij moest staan.

Bart: Dat betekent dat jij niet per se de regisseur wilde zijn?

Timeau: Ik wilde maken, dat was toen al duidelijk. Ik weet gewoon niet goed waar die ambitie begint en waar de angst om te spelen stopt. In de repetitie speel ik wel graag mee.

Bart: Angst voor het licht?

Timeau: Ik heb persoonlijk nood aan structuur en controle en als je op het podium staat zit je er middenin en dan heb je geen controle.

Bart: Vanaf het tweede jaar ben je met Simon en Hans voorstellingen beginnen maken. Strookte dat met wat er op school kon?

Timeau: Ja. Ik heb een heel goede band met Jan Steen en ik denk ook dat wij misschien een van de eerste ‘KASKproducten’ waren die een beeld gaven van wat er op de school mogelijk was. De school steunde ons omdat we afstapten van een typische hiërarchische structuur en in onze voorstellingen radicale keuzes probeerden te maken. De acteurs bij Tibaldus zijn altijd tamelijk soeverein. We probeerden het experiment niet als een niche te zien maar als een kern van ieder werk. Als iets progressiefs, iets dat de wereld probeerde heruit te vinden. We konden goed uit de voeten met dossiers. En theoretisch waren we vrij actief, we studeerden veel. We zijn ook een paar keer vreselijk op onze bek gegaan, met voorstellingen waaruit mensen boos wegliepen. Op een gegeven moment probeerden we het applaus af te schaffen. Een heel slecht idee. Maar we durfden het wel. We waren anti-hip.

Bart: Speelde Sam daar ook een rol in?

Timeau: Sam is een anarchist, denk ik. Hij is echt een stouterik, hij durft dingen te herdenken. Als ik naar een speler keek die ik goed vond zei Sam opeens: “Wat een ijdel geschmier, niet om aan te zien.” Soms bleek het interessanter om iemand te zien prutsen dan om iemand feilloos de acteerparadigma’s te zien hanteren.

Bart: Ook als het slecht geknoei is? Waar zit de balans?

Timeau: Dat weet ik niet. Het was in elk geval een vertrekpunt om de heersende acteertradities in perspectief te kunnen zien.

Bart: Je bent door Sam op een andere manier naar spelen gaan kijken?

Timeau: Ja. Hij zette ons op weg. Het idee dat complexe begrippen als schoonheid en waarheid misschien vervangen kunnen worden door het begrip eerlijkheid. Ik weet niet meer of hij het precies zo zei, waarschijnlijk niet, maar zo heb ik het toch begrepen. Het idee is eigenlijk simpel: een acteur de eerlijk speelt is misschien van grotere waarde dan een acteur die mooi speelt. Ik las in die tijd ook de boekjes van Robert Bresson over cinema en acteren. We gingen nadenken over hoe we als spelers bepaalde dingen al dan niet mochten afbeelden. Over wat de juiste wijze was om de werkelijkheid na te spelen. Niet dat alles wat we deden goed was. Maar we hebben die vragen wel vanaf het begin gesteld en serieus genomen.

Bart: Loopt dat onderzoek voor jou nog altijd?

Timeau: Absoluut. Voor mij is die lijn heel helder.

Bart: Dat zijn eigenlijk ideeën voor een avant-garde.

Timeau: Elk goed toneelstuk is ergens avant-garde. Elke goeie Shakespeare is een meta-experiment met al zijn knipogen, zijn terzijdes, zijn rolwissels, het gegeven dat jongens meisjes spelen die jongens spelen,… In ieder goed toneelstuk zit een fundamenteel spel met de werkelijkheid. Hoe ouder ik word hoe meer ik de waarde van die traditie begin te begrijpen. Het is echt een spanningsveld tussen een permanente experimentele toestand en een toneeltraditie. Die traditie is ook eindig. Ik heb niet het gevoel dat ik nog veel nieuws kan uitvinden. De tijd van pioniers is voorbij. Het gaat er nu over hoe genuanceerd en subtiel we met die erfenis aan de slag gaan. We leven in een complexe tijd die om genuanceerd werk vraagt. Grote gebaren komen nu sneller potsierlijk over.

Bart: De eerste voorstellingen van Tibaldus hadden weinig met tekst te maken. Is dat nu aan het veranderen?

Timeau: Hans Mortelmans had het op zijn examen “complexe teksten” plotseling in zijn hoofd gestoken: ik ga mijn tekst niet meer spelen, ik ga hem voorlezen. Hij was gebuisd dat jaar, terecht ook. Maar wat hij daar deed is wel heel belangrijk geweest voor mij. Spelen was op dat moment geen evidentie meer voor ons maar een probleem.

Bart: Jullie wilden niet ‘goed’ spelen?

Timeau: Mooispelerij voelde als een exploitatie van de werkelijkheid. We wilden kwetsbare stukken werkelijkheid niet consumeerbaar en verteerbaar maken als een toegeving aan de amusementsjacht van het publiek. Met de eerste voorstellingen van Tibaldus legden we onszelf een aantal dogma’s op: ofwel schrapten we de tekst en maakten we mimeachtige situaties, ofwel zongen we de tekst, ofwel lazen we hem voor. We gebruikten nooit opgenomen muziek of soundscapes, we deden alles langzaam en we herhaalden veel.
Iets later gebruikten we toch weer spel en tekst. Dat was toen we werkten met acteurs van Theater Stap in 4:3 en een jaar later met amateurs in De Dood. We hebben bijvoorbeeld Shakespeare gespeeld met de papa van een vriend die nog nooit gespeeld had en met een kindje. Door te kijken hoe zij aan de slag gingen met die teksten begrepen we beter waar spelen over gaat. Deze ervaringen hebben we meegenomen naar de volgende voorstellingen.

Het gaat erover dingen zonder waarde zodanig te herschikken dat ze plots waardevol worden.

Bart: Eigenlijk is het spelen in Yvonne gebaseerd op de ervaringen met de acteurs van Theater Stap, met het kindje, met de vader van een vriend, met de amateurs?

Timeau: Ja. Zij hebben me laten inzien dat acteren altijd ‘verhouden’ betekent. Door de anarchistische spelvorm die buiten de acteerparadigma’s valt, zag ik heel duidelijk dat hun arbeid een positie aanduidt, een verhouding. De speler verhoudt zich tegenover de tekst, tegenover de werkelijkheid, tegenover de traditie, tegenover de heersende vormentaal, ….

Yvonne © Kurt Van der Elst
Yvonne © Kurt Van der Elst

Bart: Vind je spelopleidingen dan problematisch?

Timeau: Neen. Ik vind het wel niet vanzelfsprekend. En ik vind dat spelers er te weinig van bewust worden gemaakt dat spelen altijd een vorm is, een verhouding. Maar ik vind zeker dat ze op het KASK goed werk doen. Net zoals er onder andere met het LesFest ook in Antwerpen goede impulsen zijn. De andere opleidingen ken ik niet zo goed.

Bart: Kan je iets vertellen over je volgende voorstelling?

Timeau: We willen graag Het huwelijk van Gombrowicz spelen.

Bart: Opnieuw een Gombrowicz?

Timeau: Ja, een minder bekende dan Yvonne. Ik probeer Het huwelijk te lezen als een herwerking of een sequel van Yvonne. Gombrowicz laat personages uit dat ene stuk opduiken in dat andere stuk. Maar je voelt dat de tijd helemaal veranderd is. Yvonne is van de jaren 1930. Het huwelijk is van net na de Tweede Wereldoorlog. Het medium zelf wordt in vraag gesteld en het narratief verbrokkelt. Hoewel je de voorstellingen ook apart moet kunnen zien, willen we ze in elkaar laten overlopen. Dat je bij Het huwelijk plotseling denkt: maar dat is die koning uit Yvonne! Of dat de kamerheer uit Yvonne zich in Het huwelijk vermomt als Koningin. Het moet een soort ‘buitenspel’ doorheen die voorstellingen worden. Het lijkt mij interessant om het te zien als één groot toneelstuk.

Bart: Waar gaat Het huwelijk over?

Timeau: Het stuk begint ermee dat de prins niet meer goed weet wie iedereen is. Zo vraagt hij aan iemand: “Ben jij niet mijn vader?” Waarop die andere zegt: “Aja”, en dan maar de rol van vader opneemt. We zijn al in het tweede bedrijf als ze zich hun rollen weer herinneren. Het gaat om regels en die regels waren ze vergeten, eigenlijk gaat het erover hoe we onze maatschappij organiseren. Over de vormen die we hanteren om onze wereld te scheppen. Door bijvoorbeeld met een vinger iemands voorhoofd aan te raken verandert alles, wordt alles beladen met betekenis. Dat is heel atheïstisch, omdat alles ontstaat door en bij de mensen, maar we leven wel in een wereld die beladen is met de betekenissen die we zelf geven. Toneel is een heel goed medium om het daarover te hebben. Het gaat erover dingen zonder waarde zodanig te herschikken dat ze plots waardevol worden. En dit ‘schikken’ gaat automatisch ook over macht.

Bart: Zal de voorstelling heel verwant zijn aan Yvonne?

Timeau: Ik heb er geen flauw idee van, maar ik denk het niet. Het gaat voor een deel dezelfde cast zijn, ik wil met de mise-en-scène opnieuw proberen iets heel concreets te problematiseren maar het zou saai zijn om weer een cirkel te maken. Met de muziek zetten we ook een stap verder. In Yvonne werkten we met Grieks-orthodoxe kloosterzangen. Nu gaan we werken met polyfone liederen. Simon De Winne is samen met drie andere zangers aan het uitzoeken welke stukken ze gaan zingen en welk statuut deze muziek kan hebben binnen de voorstelling.

← Ga terug