15 nov 2018 - Bourlaschouwburg Bosse Provoost

Bart Meuleman: Hoe werk jij samen met Bosse? Wat is jouw rol?

Geert Belpaeme: Ik ben als dramaturg betrokken in dit project. Het was een zoektocht voor Bosse en voor mij om te zien wat dat precies betekende, omdat ik nog nooit dramaturg geweest ben. Bosse en ik werken al een tijdje samen in wisselende combinaties. Ik speelde mee in Herberg, dat Bosse samen met Kobe Chielens maakte. Later maakten we samen de voorstelling The Act of Dying onder het collectief de polen. Recent maakten Bosse en Ezra nog de scenografie voor mijn voorstelling First. Bosse had mij gevraagd om voor Matisklo mee te kijken, en gaandeweg zijn we dat een ‘dramaturgenpositie’ gaan noemen. Maar we staan er eigenlijk allemaal in als maker.

Bart: Omdat jullie ook allemaal makers zijn?


Geert: Ja. Het is in dit werkproces een beetje flou wat iemands positie is, omdat we allemaal meekijken, meedenken, samen verbeelden. Maar we hebben wel allemaal een andere verantwoordelijkheid. Dat maakt de samenwerking helder.


Bart: Bij Ezra is die verantwoordelijkheid ‘vormgeving’ en ‘licht’. Bij Max ‘kostuum’ of ‘figuren’. Wat is dat bij jou?

Geert: Als dramaturg probeer ik bij wijze van spreken vanop een afstand te kijken naar het materiaal dat we hebben en naar het geheel, naar de montage, en probeer ik in te schatten welke betekenis dat uitdraagt. Dat vergelijk ik met wat ik met Bosse voordien besproken had, wat we eigenlijk willen dat het betekent. Ik toets dus af. Dat doe ik voor licht, voor spel, voor de kostuums en hoe we ermee omgaan, voor de gedichten die we gebruiken. Ik probeer in te schatten hoe dat allemaal samenkomt.

Bart: Kan je omschrijven wat jullie beogen?

Geert: Celan schreef vanuit het besef dat het na de Holocaust bijna onmogelijk was geworden om met taal over iets te getuigen. Bijna alles was kapot, behalve de taal.

Bart: Maar die taal was zelf ook kapot.

Geert: Ja, maar juist die kapotte taal draagt nieuwe mogelijkheden in zich. Ik denk dat Celan taal zag als iets natuurlijk, zoals planten of bomen die zichzelf kunnen regenereren. Ze zijn nooit volledig dood. In die zin voel je een soort onafheid in zijn poëzie, die ook weer uitnodigt. Wat neergeschreven staat, begint pas weer te leven op het moment dat het gelezen wordt. Het is een uitnodiging om te verbeelden. Met Matisklo gaan wij op die uitnodiging in. Door de woorden van Celan uit te spreken, gaat die taal door jou heen. Je wordt er het medium van. De taal kan op dat moment opnieuw gaan groeien. En we gaan niet alleen spreken met Celan, vanuit zijn taallandschappen gaan we zelf beelden maken. We verbeelden daarbij niet zijn woorden, maar we gaan op zijn uitnodiging in om verder te verbeelden. Zo lees ik Celan ook. Hij schrijft heel veel over de taal, soms ook over de taal die vooraf en voorbij de mensheid gaat.

Bart: Dat begrijp ik niet. De taal is toch door de mens ontstaan? Ze was er toch niet eerder dan er mensen waren? En ze zal er ook niet meer zijn als er geen mens meer is.

Geert: Dat is waar. Maar wat de mensheid creëert met de taal, overstijgt het individu. Taal leeft maar door hoe mensen zich telkens weer in die taal begeven. Ze is veel groter dan de mens. Eigenlijk is nadenken over ‘een taal voorbij de mens’ een verbeeldingsoefening. Celan verbeeldt zich een wereld ná de mens waarin die taal nog wel verder leeft. Op dezelfde manier schrijft hij over taal of taligheid in of van de dingen. Ook dingen kunnen voor Celan spreken.

Bart: Taal gaat voor Celan dus over meer dan communiceren. Ze kan een leven leiden dat voor een individu onvoorstelbaar is, ‘ondenkbare’ vormen aannemen. Maar toch nooit ná de mens? Hoe kan ik mij een taal voorstellen ná de mens? Wil Celan zich misschien een wereld voorstellen zonder de mens? Dat is eigenlijk een extreem romantische gedachte.

Geert: Wij bekijken alles antropocentristisch: alles bestaat bij gratie van de mens. Celan verbeeldt zich net een wereld voorbij de mens, wat hij letterlijk zegt in een van zijn gedichten: ‘Er zijn nog liederen te zingen voorbij de mens’. Hij schrijft dat in het kader van een extreme gebeurtenis, de Holocaust, die ernaar streefde om een grote groep mensen te ontmenselijken. In die grauwe context vindt Celan hoop in de verbeelding deel te worden van de aarde, de planten, de wortels. Die wereld bestaat en zingt, ook zonder ons. Hij probeert met zijn taal de afgrond te raken waar het menselijke eindigt, waar er iets begint buiten de mens.

Bart: Wat zou dat kunnen zijn?

Geert (lacht): Dat weet ik niet. Het onbenoembare. Er is zoveel dat buiten de mens ligt, maar we kunnen het niet kennen zonder het aan te tasten. Dat is waar elke taal tekort schiet, ook de taal van Celan , omdat alles wat geschreven staat toch nog menselijk is. En toch is net in de taal alles weer mogelijk. Dat is wat Celan besefte. Alles is kapot, behalve de taal. Celan probeert het onmenselijke niet aan te raken, hij probeert het uit te lokken.

Bart: Je kan het ook zien als science fiction. Alleszins eerder als een denkoefening dan een als realiteit waarnaar je zou kunnen streven, want dan streef je naar het opheffen van alles wat menselijk is. Dat is ook precies waar de nazi’s met betrekking tot de Joden naar streefden. Raken die werelden elkaar?

Geert: Je voelt hoe die dingen verweven zijn. De geschiedenis die hij met zich meedraagt, komt uiteraard uit die vernietigingsidee. Tegelijk verlangt hij naar zijn eigen opheffing, zijn eigen vernietiging.

Bart: Eigenlijk kaatst die extreme verbeeldingsoefening over een wereld voor of na of zonder de mens je terug naar het hier en nu. Opdat je dat leven hier en nu zou overdenken.

Geert: Celan vraagt zich vaak af: waarom in godsnaam dat verlangen om te leven?
Ik heb een aantal gedichten als voorbeeld gekozen. Zeker in het laatste gedicht zit de kern van zijn taalvisie. Een woord als een plant, met alle mogelijkheden van dien. De taal die de mogelijkheid heeft om zich te ‘verplanten’. Celan nodigt uit: volg de taal. Volg het woord. Dat vind ik heel mooi.

WAAROM UIT HET VORMLOZE,
nu het je verwacht, ten slotte, weer
naar buiten treden? Waarom,
secondengelovige, deze
waansoldij?
Metaalgroei, zielengroei, nietsgroei.
Mercurius als christen,
een steentje der wijzen, stroomopwaarts,
de tekens te schande
geduid,
verkoold, gerot, gewaterd,
ongeopenbaarde, bepaalde
magnalia.

uit Sneeuwpartij

WAT NAAIT
aan deze stem? Waaraan
naait deze 
stem
aan deze, aan gene zijde?
De afgronden hebben
het wit verordend, er
doemde
een sneeuwnaald uit op,
slik haar door,

je ordent de wereld,
dat telt
zoveel als negen namen,
op knieën genoemd,
tumuli, tumuli,
je 
glooit heen, levend,
kom 
de kus in, 
klappende vinnen,
gestaag,
verlichten de baaien,
je gaat
voor anker, je schaduw
stroopt je af in de struiken,
aankomst,
afkomst,
een tor herkent je,
jullie staan jezelf
te wachten,
rupsen
spinnen jullie in,
de Grote
Bol
verleent jullie doortocht,
weldra
knoopt het blad zijn aders aan de jouwe,
vonken
moeten erdoor,
een ademnood lang,
een boom komt je toe, een dag,
hij ontcijfert het getal,
een woord, met al zijn groen,
keert in zichzelf, verplant zich,
volg het
uit Sneeuwpartij

← Ga terug